De zwarte Piet discussie is een kans voor (blanke) ouders, onderwijzers en schoolbesturen. Juist voor christenen, vanwege ons Godsbeeld! Want de discussie rond een zwarte, witte of andersgekleurde Piet, kunnen we aangrijpen om onderliggende thema’s rondom slavernij met onze kinderen te bespreken. Immers de Zwarte Piet discussie heeft met onze Nederlandse geschiedenis te maken, met zaken die vandaag de dag spelen, en met ons Godsbeeld.

Innerlijke vrijheid. Als christenen kunnen we onze kinderen vertellen hoe God de Israëlieten bevrijdde uit de slavernij, hoe Hij ons wil vrijmaken zodat we geen slaaf van de zonde zullen zijn. Hoe in het verleden binnen veel culturen slavernij normaal was, maar dat God sommige zendelingen bereid vond om zichzelf te verkopen als slaaf – omdat deze witte mensen tussen de zwarte mensen wilden werken zodat ze hen konden vertellen over een God van liefde, die mensen vrij wil maken. In de eerste plaats vrij wil maken van ons eigen egoïstische gedrag.

Vrij voor de wet. We kunnen onze kinderen vertellen over William Wilberforce, de Engelse politicus, die op jonge leeftijd overtuigd werd van het kwaad van zijn tijd – dat zwarte mensen door Europeanen werden geronseld in Afrika, verscheept onder mensonterende omstandigheden om hun leven lang te werken op plantages aan de andere kant van de wereld. Ook al leek het erop dat het onmogelijk was om het machtssysteem te veranderen, bleef hij samen met een groep vrienden veertig jaar werken, bidden en geloven. Omdat we voor God allemaal gelijk zijn. De wetten werden uiteindelijk veranderd.

Het is ook wel zo eerlijk om onze kinderen te vertellen, dat Nederland dertig jaar na Engeland de slavernij afschafte. In Nederland waren ook wel mensen die opspraken tegen slavernij, maar het lukte hen niet om het protest te organiseren. Het was voor de machthebbers van ons zeevarende handelsnatie makkelijk om hen monddood te maken. En pas na internationale druk, schafte Nederland als laatste Europese land de slavernij af.

Met verdriet in onze stem, gaan we verder met vertellen. Ondermeer dat Nederland wel geïnteresseerd was in het geld wat ze door slavernij verdienden, maar minder in de tot slaafgemaakte mensen. Ook niet nadat ze vrij waren. In de landen waar Nederland nog steeds de baas was, zoals in Suriname en Antillen, mochten de zwarte kinderen na hun vrijlating naar school. Op de scholen in dat verre land leerden ze van alles over Nederland. Toen ze groter werden, gingen velen van hen naar Nederland. Om hier te studeren en te werken. Dat land waar ze zoveel over geleerd hadden; de koningin die ze op handen droegen; dat rijke Nederland van melk en honing! Maar toen ze hier kwamen, waren ze wel teleurgesteld. Die Nederlanders wisten niets over hen! De zwarte mensen uit dat verre land wisten vaak beter dan Nederlanders waar Groningen, Delfzijl en Maastricht lag. Ze hadden zelfs geleerd dat de Rijn bij Lobith binnenstroomde. Maar de witte Nederlanders konden de naam van de Surinaamse hoofdstad Paramaribo niet eens goed uitspreken, en dachten dat alle zwarte mensen in rieten rokjes liepen en in modderhutjes woonden.

Wat vooral pijn deed en verdrietig maakte: de witten leken bijna niet geïnteresseerd te zijn. Veel van de zwarte mensen die naar Nederland kwamen, trokken zich terug in hun eigen gemeenschappen. Daar bleven ze de verhalen horen over hun grootouders en hoe die leefden tijdens de tijd van de slavernij; hoe hun opa’s en oma’s hard moesten werken; op stenen moesten slapen, geen schoenen mochten dragen en zweepslagen kregen.

Nog steeds weinig interesse en inlevingsvermogen. We zouden onze kinderen moeten vertellen dat het de zwarte Nederlandse mensen het nog steeds niet leuk vinden dat de witte Nederlandse mensen weinig interesse hebben in de geschiedenis van de slavernij. Ze vinden het oneerlijk dat er zo weinig over verteld wordt in geschiedenislessen. De witte mensen praten liever over hoe machtig en sterk ze toen waren. Ze vertellen graag hoe in de Gouden Eeuw de mooie grachtenhuizen in Amsterdam gebouwd werden, maar hebben weinig inlevingsvermogen als het gaat over het onrecht wat gepaard gaat met het verhaal. Want de zwarte mensen weten zelf heel goed dat mede ook door het bloed en zweet van hun opa’s en oma’s die mooie huizen gebouwd konden worden.

‘Gelukkig…’, kunnen we doorgaan met ons verhaal aan onze kinderen, ‘is dat wel een beetje aan het veranderen’. Dit 2013 herdachten we met elkaar dat de slavernij 150 jaar geleden werd afgeschaft. Dat jaar, en sinds die tijd wordt er op de televisie over verteld. Ook veel witte mensen in kranten, tijdschriften en boeken schrijven erover hoe het toen was. Juist ook in de christelijke gemeenschap in Nederland is er aandacht voor. De leiders van overwegend witte kerken hebben op 1 juli 2013 aan de leiders van zwarte kerken publiekelijk fouten van het verleden erkend, en vergeving gevraagd. Het maakt de zwarte mensen blij dat witte mensen zo duidelijk benoemen dat hun witte opa’s en oma’s fouten hebben gemaakt. Ze hebben het gevoel dat de witten hun geschiedenis – ook de foute kanten ervan – serieus gaan nemen.

Kerkleider Klaas van der KamKerkleider Klaas van der Kamp (Raad van Kerken) benoemd onverbloemd de fouten van de kerk (zie blog ‘Ik beken schuld’)

Die zwarte mensen hopen nu dat de witten ook gaan begrijpen dat ze het niet leuk vinden dat Zwarte Piet hen doet denken aan ongelijkheid van het slavernijverleden. Want patronen uit het verleden werken nog door. De witte mensen waren zo lang de baas over de zwarte; die ongelijkheid is nog niet helemaal voorbij. Nog steeds, als een jonge zwarte meneer of mevrouw gaat solliciteren, krijgt die minder gauw een baan dan wanneer een witte dat doet.

De zwarte mensen willen niet ons Sinterklaasfeest afpakken. Velen van hen vinden het juist leuk om samen, met elkaar, feest te vieren, cadeautjes te krijgen en grappige versjes te zingen. Wat wij met elkaar niet leuk moeten vinden is dat Zwarte Piet met zijn rode dikke lippen en zijn kroeshaar een beeld schetst van een malle, domme zwarte man. En dat hij de zwarte knecht is van die oude baas: meneer de Sinterklaas.

“Hoe zouden we het beter met elkaar kunnen vieren,” zouden we onze kinderen kunnen vragen. “Hoe kunnen we Zwarte Piet veranderen, zodat het een leuk feest is voor alle Nederlanders, voor witte en zwarte kinderen, voor witte en zwarte papa’s en mama’s? Heb jij een idee – die je thuis met je ouders of met je juffrouw op school – kunt bespreken?”

Zelf geloof ik dat het Gods hart zo blij zou maken als – juist ook – binnen onze christelijke scholen en gezinnen meer begrip komt voor pijn en onrecht vanuit het verleden, en we meer inzicht gaan krijgen hoe dat doorwerkt tot de dag van vandaag.

Een aangename geur zal van dergelijke scholen, gemeenschappen en gezinnen uitgaan als we groeien in inlevingsvermogen voor de pijn van anderen, als we reflecteren op ons eigen aandeel, fouten van verleden en heden erkennen, en vervolgens onrecht met elkaar aan gaan pakken.

Het aanpassen van Zwarte Piet is daarbij een mooie begin.